Martina Winkler. Peter I. Zar und Kaiser. Eine Biografie

Martina Winkler. Peter I. Zar und Kaiser. Eine Biografie. Köln, Böhlau, 2024, 545 p.

Deze biografie verschijnt op een goed moment : aan de vooravond van 2025, in Rusland een groot herdenkingsjaar – in januari 1725 overleed de Russische tsaar Peter I, ook bekend als Peter de Grote. Deze biografie zou dus een waardige hommage aan deze indrukwekkende heerser kunnen worden en alleen al door de titel als een voortzetting van het standaardwerk over Peter – Reinhard Wittram. Peter I., Czar und Kaiser (Göttingen 1964) – kunnen gelden. Of het werk van Martina Winkler hetzelfde statuut zal krijgen, durf ik te betwijfelen.

In haar inleiding verklaart de auteur waarom ze niet voor de titel ‘Peter der Große’ gekozen heeft. In het licht van de oorlog die Rusland nu tegen Oekraïne voert, stelt ze zich de vraag of ‘zulk project over een sleutelfiguur van de Russische geschiedenis en Russisch imperiaal handelen de dag van vandaag überhaupt nog te verdedigen valt ?’ (15) Moet een historische biografie dan per se iemand verdedigen ? Deze ‘reus van de Russische geschiedenis’ (18) krijgt hier dus niet het epitethon ‘de grote’. De biograaf citeert de Petersburgse historicus en Peter-specialist Jevgeni Anisimov die ‘met het oog op Peter (en natuurlijk Stalin) sprak over personencultus en de wortelen van totalitaire heerschappij’ (19). Het is natuurlijk de vraag of zelfs een totalitaire historische figuur (hoe verwerpelijk zijn daden in ons perspectief ook mogen zijn) dit epitethon niet verdient. En nu de vergelijking toch gemaakt wordt : Peter werd door tijdgenoten al ‘de grote’ genoemd, dat is met Stalin nooit gebeurd.

Verder gaat Martina Winkler in op de kwestie van de breuk : is het bewind van Peter een cesuur met de voorafgaande periode of niet ? Haar antwoord luidt : Rusland maakte met Peter geen breuk mee, zijn ontwikkeling kwam niet uit de lucht vallen en kan alleen verstaan worden als deel van de globale dynamiek van de vroegmoderne tijd (23). Vervolgens komt de vraag of een nieuwe biografie nodig is. Een typische vraag voor een historicus die wel de moed heeft de vraag op te werpen, maar dan toch een nieuwe biografie aflevert. Dat ze het toch doet, verklaart ze door de stand der wetenschap – die spreekt het wijdverbreid beeld van Peter tegen (26), maar dat belet niet dat buiten een kleine groep van vakmensen het totaalbeeld van Peter ‘wonderbaarlijk onaangeroerd’ (26) is gebleven. Daaruit vloeit de opdracht van deze historica voort : de mythe van Peter onderuithalen.

Deze demystificatie of deconstructie van mythes rond Peter de Grote trekt door heel het boek. Ik zet de belangrijkste op een rijtje :

  • de strijd tussen de Miloslavski’s en de Narysjkins wordt overdreven (39)
  • Peter zou opgegroeid zijn in een “beklemmende geestelijke armoede” (41)
  • aan de machtsstrijd met de strelitzen zou Peter een trauma overgehouden hebben (61)
  • de gewoonte van Russen om tot op de grond te buigen voor de tsaar wordt eenzijdig geïnterpreteerd (71)
  • tegenover de zgn. Moskouse autocratie stelt de auteur de “gesellschaftlicher Konsens” en het “Gemeinschaftswerk” van de tsaren (71-72)
  • het Moskou van voor Peter zou xenofoob geweest zijn (116)
  • contacten met het buitenland bestonden al via de Nemetskaja sloboda (Vreemdelingenwijk), maar Peter gebruikte ze intensiever en doelgerichter (121)
  • de overwinningsfeesten onder Peter waren niet een totale breuk met de traditie (172)
  • de bewering dat het Grote Gezantschap een ingrijpende cesuur was “met langdurende gevolgen voor Peters politiek” (201) getuigt van eurocentrisme
  • ook het incognito van Peter was voor die tijd niet zo uitzonderlijk, maar eerder normaal (206)
  • veel van de technische snufjes die Peter in Engeland en Nederland te zien kreeg, kende hij al van ervoor (209)
  • kan men wel spreken van een “wetenschappelijke revolutie” in de 17e eeuw ? (219)
  • ook het scheren van de baarden was al voor Peter ingeburgerd geraakt (267)
  • dat de oppositie tegen Peter uitsluitend berustte op de behoudende Russische samenleving is al te simplistisch (287)
  • dat Peter Rusland met de Grote Noordse Oorlog op de Europese kaart gezet heeft, moet gecorrigeerd worden (343)
  • dat het gebied rond Petersburg een woestenij zou zijn geweest vóór Peter er zijn stad bouwde, is een leugen (380)
  • Peters regeling rond de troonopvolging was helemaal niet nieuw, maar berustte op de praktijk van 17e-eeuwe tsaren (432)
  • dat westerse artsen uitgenodigd werden naar Rusland, is niet (alleen) te danken aan hun betere competentie (437).

Dit moge een idee geven van de heilige huisjes rond Peter I waartegen de auteur aanschopt. Het is de vraag of het zin heeft de geschiedschrijving helemaal op zijn kop te zetten en alle pittige, pikante, ongewone, exotische trekjes van Peters bewind te negeren of te minimaliseren en ze in een ruim historisch kader te plaatsen, waardoor ze hun specificiteit verliezen. De vraag is wat er dan van de besproken historische figuur overblijft.

Wat opvalt, is dat de auteur geen belangstelling heeft voor bepaalde aspecten van Peters leven en politiek. Zo zegt ze niets over Peters leraar Zotov, van wie hij al van jongsafaan zou hebben leren drinken (48). Ook over Feofan Prokopovitsj als dictatoriale ideoloog van Peters autocratie, die alles theologisch goedkeurde wat Peter deed, horen we niets. Over de ophefmakende en choquerende afrekening met de muitende strelitzen in 1698 vernemen we niets. Over het fascinerende cultuurhistorische element van de tsaar-usurpator (“der falsche Zar”, lzjetsar, 296) en de vele legenden die tot de dag van vandaag daarover circuleren, geen woord. Over de kidnapping van tsarevitsj Aleksej Petrovitsj in 1717 worden ook vele belangrijke en pijnlijke details niet vermeld (307, 431). De tweede reis van Peter naar het Westen in 17176-1717, die uiteindelijk tot de vrede van Nystad in 1721 leidde, geen woord (348). Fascinerend zijn ook de volkse legenden over de stichting van de stad Sint-Petersburg, maar in dit boek komen ze niet aan bod (379). Dat boeren uit heel Rusland “gedwongen” werden om naar de nieuwe hoofdstad te komen werken, is een understatement (384). Ook over de (wellicht apocriefe) legende over Peters dood (435) – hij zou verkouden zijn bij een poging verdrinkende soldaten te redden – geen details. Verbazend is ook dat de echtelijke ontrouw van Catherina, die tot de verkoeling tussen Peter en Catherina leidde, niet vermeld wordt (445). Verder valt het ook op dat de auteur geen belangstelling heeft voor militaire en diplomatieke geschiedenis.

Het zijn maar enkele “details” die ontbreken, maar het gevolg is dat veel van de schilderachtige figuur van Peter on(der)belicht blijft en dat je soms niet begrijpt waarom sommigen hem “de Grote” noemen.

Opvallend is ook het ontbreken van heel wat vakliteratuur over Peter. De fundamentele studie van Dmitri Guzevič over het Grote Gezantschap ontbreekt, evenals zijn bibliografie daarover (Spb. 2008), de sinds het begin van de jaren 2000 jaarlijkse gehouden conferenties van het Peter de Grote Instituut (Sint-Petersburg) met hun jaarlijkse congresbundels schitteren door afwezigheid.

Voor 2025 – het jubileumjaar – hadden we een grote, veelzijdige biografie over Peter verwacht, die de bestaande van Massie, Donnert en Troyat zou overschaduwen, maar dit is helaas niet het geval. In plaats van een moderne biografie, die kritisch wikt en weegt en domme of achterhaalde beweringen ontkracht, krijgen we een theoretische, cultuurhistorische analyse die alles op zijn kop zet. Jammer, want van Russische zijde moeten we in de huidige gespannen ideologische context niets nieuws of baanbrekends verwachten.